15 OCTOBER 1920.
587
zeer terecht beklaagt over de trage wijze van behandeling
van dergelijke zaken bij Burgemeester en Wethouders. In
dit verband wijst spreker erop, dat de Algemeene Woning-
bouwvereeniging had aangevraagd de beschikking te ver
krijgen over een perceel grond. Daarop is geantwoord, dat
de gemeente geen grond had. De vereeniging heeft zich
toen opnieuw tot Burgemeester en Wethouders gewend om
een mondeling onderhoud, hetgeen echter geweigerd is.
Spreker meent hieruit te moeten afleiden, dat van de zijde
van Burgemeester en Wethouders niet op medewerking te
rekenen valt.
De VOORZITTER zegt, dat de vereeniging eerst dient te
zeggen, waarover het onderhoud zal gaan.
De heer HAALMAN zegt, dat het vanzelfsprekend is, dat
eene woningbouwvereeniging alleen over woningbelangen zal
komen spreken.
De heer KORTEWEG meent, dat de Minister heeft voor
geschreven, dat de vertrekken van middenstandswoningen,
om voor rijkssteun in aanmerking te komen, geene meerdere
hoogte mogen hebben dan 2.70 M. Spreker vraagt, of men
dan niet in strijd komt met de bepalingen der bouwveror
dening.
De heer FEBER wijst erop, dat op reeds aanhangige plan
nen die beperkende bepaling niet van toepassing is. Ove
rigens is eene herziening van de bouwverordening in voor
bereiding, waarbij met de voorschriften van den Minister zal
worden rekening gehouden.
Zonder verdere bedenking wordt alsnu besloten
de onderwerpelijke beschikking voor kennisgeving
aan te nemen.
5. Adres van den Bredaschen Bestuurdersbond, verzoe
kende de verplichte stortingen krachtens een collectief con-