15 OCTOBER 1920. „verleend eervol ontslag toegevoegd „behoudens aanspraak „op pensioen, overeenkomstig de bepalingen van art. 4 der „pensioenverordening, berekend over het tijdvak van 1 Fe bruari 18781 December 1881 en van i September 1888 „tot op den dag, waarop het eervol ontslag is ingegaan. „Toen echter bij het inwerkingtreden der Pensioenwetten „voor de gemeenteambtenaren op 1 October 1913 deze „Verordening kwam te vervallen, moesten ingevolge art. 71 „dier wet alle pensioensaanspraken, ontleend aan vroegere „gemeentelijke regelingen, worden gewaarborgd, hetgeen „voor deze gemeente is geschied bij de Verordening vast gesteld bij raadsbesluit van 21 Maart 1914 (gemeenteblad ,,n°. 231, sub. C.). „Artikel 8 der laatstgenoemde Verordening luidt als volgt: 1. „Eervol ontslagen ambtenaren, op wie van toepassing was „de Verordening tot regeling van de pensioenen der ge meenteambtenaren en hunne weduwen en weezen te Breda „vastgesteld bij raadsbesluit van 7 Maart 1896 en bij latere „raadsbesluiten gewijzigd, doch die bij hun verleend ontslag „geen aanspraak op pensioen hadden, verkrijgen die aan spraak wanneer zij den leeftijd van vijf en zestig of, „wanneer het ambtenaren van politie betreft, dien van zestig jaren hebben bereiktongeacht het tijdstip waarop het „ontslag is ingegaan, indien zij minstens een termijn van „tien jaren onafgebroken in dienst van de gemeente hebben „doorgebrachtvoor hen, die aan deze laatste voorwaarde „hebben voldaan en bovendien de gemeente een of meer „kortere termijnen dienden, komen ook deze als diensttijd „in aanmerking. Ook onafgebroken diensttijd als tijdelijk „ambtenaar, onmiddellijk voorafgegaan aan het tijdstip, „waarop eene vaste aanstelling werd verkregen, wordt als „diensttijd in aanmerking gebracht. 2. „Het pensioen bedraagt voor elk jaar dienst één zestigste „(tot een maximum van twee derde) van het bedrag, dat „den ambtenaar over zijne laatste vijf dienstjaren gemiddeld „per jaar overeenkomstig artikel 10 tot pensioensgrondslag

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 595