15 OCTOBER 1920. 611 In de eerste plaats zal er een strijd naar de subsidie tusschen de gezelschappen ontstaan, die aanleiding geeft tot animositeit onderling en tot allerlei intriges. Is met die te verwachten tweedracht de ware kunst niet eerder geschaad dan bevoordeeld Het moge in het eerste jaar werkelijk gaan zooals men zich voorstelt, dat een of ander liefhebberijgezelschap op last van den burgemeester gemobiliseerd wordt voor ge meentelijke diensten en concerten geeft, alles voor enkele honderden guldens subsidie, men maakt mij niet wijs dat de alsnu heerschende geest, niets voor niets, ook hier zich itcté zal openbaren en dat die diensten in de toekomstfvoTgens bepaalde tarieven gehonoreerd moeten worden. Trouwens het bestaansrecht van de liefhebberijkorpsen eischt zulks in de toekomst ook, want nu reeds wordt hun door de beroepskorpsen verboden in vereenigingen en socië teiten uitvoeringen te geven tegen geldelijke vergoeding, zooals b.v. hier in „Concordia" reeds plaats heeft gehad, door een contract van het bestuur met het militaire muziekkorps van 't Zesde. Mijn ernstige raad, Mijnheer de Voorzitter, is dan ook, dat men zich nog wel eens mag bedenken alvorens hedenmiddag over te gaan tot afdanken van ons gemeentekorps wordt straks het doodvonnis uitgesproken, dan krijgt Breda nooit meer een eigen korps terug. Ik ben er van overtuigd, dat men later, als het te laat is, de behoefte aan een vast korps sterk zal gevoelen. Wanneer men aldus rekening houdt met de betoonde be langstelling van de Bredasche burgerij voor de uitvoeringen van ons gemeentelijk korps en men meent het wel met het opvoeren van de stad Breda tot een der aanlokkelijkste plaatsen van het Zuiden, dan Mijnheer de Voorzitter, is het behoud van ons eigen korps noodzakelijk en mag men aldus niet meegaan met het prae-advies van B. en W. De heer HAALMAN zal niet ingaan op het uitvoerige betoog, dat door den heer Hornix is gehouden ter verdedi-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 611