15 OCTOBER 1920. 613 van overtuigd, dat de bestaande vereenigingen zooa] niet meer, dan toch zeer zeker hetzelfde, als het nu op te heffen korps kunnen praesteeren. Spr. zou over deze zaak niets meer weten te zeggen. Wil men het korps behouden, dan vindt spr. dit best, maar dan dient men ook een behoorlijk sub sidie te verleenen. Het gaat echter niet aan, voort te sukkelen zooals thans geschiedt. Spr. besluit, met de hoop uit te spreken, dat de Raad zich met het prae-advies zal vereenigen. Als lid der commissie voor het Stedelijk Muziekkorps sluit de heer KANTERS zich gaarne aan bij het door den heer Haaiman gesprokene. Ook spr. is van meening, dat men met f6000.op dit gebied niets kan bereiken. Het korps bezit geen levensvatbaarheid. De vrees van den heer H o r- n i x, dat de vereenigingen uit den grond zullen rijzen, deelt spr. niet. In Tilburg wordt reeds gedurende 30 jaren aan 5 muziekvereenigingen subsidie gegeven, welke vereenigingen altijd netjes en schitterend aan de gestelde eischen hebben voldaan. Van het verrijzen van tallooze nieuwe vereenigingen was geen sprake. Indien spr. goed is ingelicht, worden te Tilburg voor f 500.18 concerten geleverd. Door verschil lende muziekkenners is hem gevraagd, toch mede te willen werken aan de afschaffing van de ketelmuziek van het Stedelijk Muziekkorps. De heer HORNIX verklaart, dat het voor de heeren Ka n t ers en Haaiman voornamelijk eene quaestie van geld is. Deze hee ren achten alleen bij een hoog subsidie een goed korps bestaan baar. Spr. ziet echter nog een middenweg, namelijk het korps te behouden en te trachten met de huidige subsidie zooveel mogelijk te verkrijgen. Spr. vraagt of het niets is, wat het korps dit jaar gepraesteerd heeft. Gezien de toeloop, luistert het publiek toch gaarne naar de uitvoeringen, welke door den heer Kan ter s als ketelmuziek worden gequalificeerd. Spr. gelooft hetgeen de heer Kan ter s over Tilburg mede deelde, maar hij heeft toch ook gehoord, dat de moderne geest zich bij die vereenigingen eveneens ontwikkelt, hetgeen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 613