15 OCTOBER 1920.
627
van Burgemeester en Wethouders te stemmen, dan kan ver
volgens door den heer H o r n i x of door spr. eene motie
worden ingediend, inhoudende het verzoek aan Burgemeester
en Wethouders om voorstellen bij den Raad in te dienen
betreffende eene billijke jaarlijksche vergoeding aan den heer
Plasman.
De heer HORNIX merkt op, dat de heer Haaiman in
andere gevallen steeds voor onmiddellijke behandeling van
moties is. Voorts vraagt spr. den heer Haaiman, of
deze dan niet gehoord heeft wat er in spr.'s voorstel staat.
Alles wat de heer Haaiman in het voorstel zegt te mis
sen, staat er juist wel in vermeld. Vervolgens leest spr. zijn
voorstel nogmaals voor.
De heer HAALMAN erkent zich te hebben vergist.
De heer F. SCHRAUWEN juicht de motie zeer toe en
acht het volstrekt geen bezwaar, dat er in het voorstel van
vier personen sprake is. Wanneer er tegenover ieder van
hen onbillijkheden zijn begaan, dan is er niets tegen één
uitspraak. Spr. zal vóór de motie stemmen.
De heer KORTEWEG acht het voorstel niet noodig en
wijst nogmaals op de komst van de nieuwe Pensioenwetten.
De heer KLUFT zegt, dat de heer H o r n i x het deed
uitkomen alsof de directeur de schuld van dit alles is. Als
lid der commissie noemt spr. dit echter volstrekt onjuist.
De directeur heeft juist al het mogelijke gedaan voor den
heer Plasman. Meer dan eens heeft hij er in de com
missie over gesproken. Overigens meent spr. zich te herin
neren, dat de heer Plasman indertijd voor eene vaste
aanstelling bedankt heeft. Blijkbaar ontdekt hij thans hierin
verkeerd te hebben gehandeld. Voorts vraagt spr. of het
wel zoo gemakkelijk is te zeggen of het „zus of zoo" moet.
De Ambachtsschool drijft, naar spr. meent, hoofdzakelijk op
Rijkssubsidie.