636 19 NOVEMBER 1920. wenschten wij verandering te zien en dringen er daarom op aan, dat ook het losse personeel, de tijdelijke werklieden, de periodieke verhoogingen verkrijgt, zoodat ook voor dezen alle dienstjaren medetellen, terwijl er tevens voor gewaakt dient te worden, dat niemand van de tijdelijke werklieden, die minstens een jaar in dienst der gemeente zijn, zal ont slagen worden, tenzij om zeer gegronde redenen. Hiermede wil ik thans eindigen, met het verzoek ons te willen mededeelen, wat de plannen zijn van Burgemeester en Wethouders ten aanzien van het loon der jeugdige werk lieden, wier loon reeds lang hetzelfde is gebleven en die ook geen aanspraak konden maken op den toeslag van f 7, Tenslotte wil ik nog vragen of er ook gedacht wordt om verhooging van de loonen van het trampersoneel. Er wordt reeds medegedeeld dat d$ loonen van de politie herziening behoeven. Is dit voor het trampersoneel niet eveneens nood zakelijk De heer HAALMAN maakt gaarne gebruik van de ge legenheid tot het houden van algemeene beschouwingen. In de eerste plaats heeft spr. met bevreemding getroffen de wijze van samenwerken door Burgemeester en Wethouders met de commissie tot onderzoek van het werkliedenreglement en van de loonregeling. Spr. had gedacht, dat op dezelfde wijze zou zijn te werk gegaan als met de commissie tot onderzoek van de salarisregeling voor de ambtenaren, van welke commissie spr. het genoegen had, deel uit te maken. Thans wordt echter in de nota van het College de commissie slechts heel terloops genoemd en verder wordt er niet over gerept. De nota spreekt van de grootst mogelijke meerder heid der commissie. Dit heeft spr. verwonderd en gespeten. Hij had gedacht, dat bijvoorbeeld door middel van een compromis van alle partijen eene loonregeling zou zijn voorgesteld, waarmede de Raad in zijn geheel zich zou kunnen vereenigen. Wat de loonregeling zelve betreft, zijn er verschillende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 686