19 NOVEMBER 1920.
697
Het niet bestreden standpunt van Burgemeester en Wet
houders was, dat, indien een noodtoestand bestond, deze
onvoorwaardelijk moest worden verholpen, dat zij voorts niets
liever wilden dan eene verhooging van het levenspeil der
werklieden, doch dat hierbij beperking moest worden be
tracht, indien de financiëele toestand der gemeente aan zoo
danige stijging der loonen in den weg stond.
Wat de vraag betreft of van een noodtoestand kan wor
den gesproken bij aanvaarding onzer voorstellen, zij opge
merkt, dat daarvan in geen opzicht sprake kan zijn en wij
mogen ons voor deze stelling beroepen op de verhouding
van onze regeling tot hetgeen de Staatscommissie in zake
de bezoldiging van gemeente-ambtenaren en werklieden, die
zoo pas het eerste deel van haar verslag uitbracht, wensche-
lijk acht. Het is in dit verband noodig eenigszins nader op
de voorstellen dier commissie in zake het minimumloon voor
gemeentewerklieden in te gaan, te meer nu op het rapport
dier commissie in de adressen een beroep wordt gedaan.
De voorstellen der Staatscommissie, het is bekend, zijn
voor zeer velen wegens het hooge minimumloon en de daar
mede verband houdende verdere regeling eene verrassing
geweest. Nog onlangs vonden wij in een orgaan, dat ook op
dit gebied toch niet van reactionnaire neigingen zal worden
verdacht, in een hoofdartikel van het Katholiek Sociaal
Weekblad van 13 November j,1., de volgende opmerking:
,,De salariëering zal in de meeste gemeenten, voor verschil
lende betrekkingen, met reuzensprongen omhoog gaan. Wan
neer de Staatscommissie er naar gestreefd heeft, de hoogst
bekende salariëering nog te overtreffen, dan is zij hierin
een hoogst enkele uitzondering misschien daargelaten
vrijwel geslaagd. Doch dit kan toch niet de taak van een
Staatscommissie zijn, in ieder geval ware dan het vraagstuk
vrij gemakkelijk te verwerken". Voorts wordt er in dit arti
kel op gewezen, dat de draagkracht van de gemeenten, toch
reeds in zoo moeilijke financiëele omstandigheden verkeerend,
tegen zulke eischen niet bestand zal zijn, en luidt het