;oo
19 NOVEMBER 1920.
lijk stuk beneden het door de Staatscommissie gebruikte
Engelsche cijfer 3, t en moest eigenlijk door de Staatscom
missie eerder betrouwbaar worden geacht, waar zij toch zelve
in haar circulaire aan de gemeentebesturen in Juni 1919
vermeldde, dat „betrouwbare statistische gegevens" (welke
toen een prijsstijging aangaven van 80% a 85 boven het
tijdperk van vóór 1 Augustus 1914. Sinds Juni 1919 is, ook
naar de Engelsche cijfers, de stijging niet zoodanig geweest,
dat einde 1920 voor 80 a 85% 3d als vermenigvuldigings
getal in de plaats zou moeten treden. Het Engelsche cijfer
voor Juni 1919 was 281.3. De Commissie betrachtte der
halve ook geen gelijkmatigheid bij het gebruiken van een
duurtemaatstaf.
Een andere fout, naar mijn bescheiden meening door de
Staatscommissie begaan, is deze, dat het Amsterdamsche
loon als uitgangspunt is genomen. Dit wreekt zich en leidt
tot loonen in 2e en 3e klas gemeenten, die, als de Staats
commissie haar zin kreeg, feitelijk een veel hooger ver
menigvuldigingsgetal dan 3.1 aangeven. De heer Kern pers,
burgemeester van Harderwijkeen der leden der Staats
commissie, wijst hierop in een brochure, na het rapport door
hem gepubliceerd, en noemt als voorbeeld het loon in 1914
in zijne gemeente van een stadsreiniger f 6,71. Het spreekt
vanzelf, dat, bij groot verschil van minimum-loonen vóór
den oorlog tusschen verschillende plaatsen, het nemen van
Amsterdam als algemeen geldend uitgangspunt, ook in lagere
klassen doorwerkend, onjuist is.
Het is hierdoor dan ook, dat wij met ons voorstel in het
gevlei komen der Staatscommissie, hoewel haar bepaald mi
nimum niet overnemend. Want f 26.55 voorstellend met
premievrij pensioen en kinderbijslag passen wij feitelijk den
hoogen vermenigvuldiger 3,1 royaal^ toe. Het minimum be
droeg ten onzent in 1911 f 9,(in 1918 werd het f 12,
Moeten wij nu, bij een zoo gunstig voorstel, niet verbaasd
zijn, dat in den Raad van meer dan één zijde pogingen worden
gedaan, om dat voorstel in ongunstig daglicht te plaatsen