19 NOVEMBER 1920. 701 I Een vergelijking met particuliere loonen is volkomen op haar plaats, ook naar het inzicht der Staatscommissie, die zulk een vergelijking op bladz. 46 van haar rapport zelfs aanbeveeltdit/ki* aansluiting aan hot botoog van don hoor Moll on in antwoord op daartegen gemaakte bedenkingen. Met hetgeen ik hier uiteenzette, moge ik voldoende hebben i aangetoond, niet alleen dat van noodtoestand bij ons voor stel geen sprake kan zijn, doch dat zelfs in den veeleischen- den geest der Staatscommissie is gehandeld en het was zeer begrijpelijk, dat onze voorstellen overeenkomen met de wen- schen van de afd. Breda van den Ned. Bond van werklieden in overheidsdienst, die in de toelichting bij het adres er kennen, dat f 27.haar tevredenheid wegdroeg wel zegt zij „in het begin van het jaar 1920". Dit is echter niet ge heel juist. Immers in Juli werd dezelfde wensch geuit en sindsdien zijn de onderhoudskosten niet verhoogd. Nu nog enkele opmerkingen over de vraag waarom wij jjl niet nog gunstiger voorstellen doen. Er kan geen sprake zijn van een volledig invoeren der Staatscommissie-looneneen minimum van f 32.64, waarvan de groote minderheid der Commissie zegt, dat het „in vele gevallen ver uitgaat boven hetgeen ter plaatse in het vrije bedrijf voor ongeschoolden arbeid wordt betaald". Ik behoef er slechts op te wijzen, dat wettelijke invoering van hetgeen het rapport wil zal gepaard gaan met maatre gelen, die de gemeenten'daarbij y.ullen steunen; de Com missie zelve doet daartoe voorstellen. Voorts merk ik op, dat de Commissie slechts een eerste deel van haar rapport deed verschijnen. Hierop wijst ook de Minister van Binnenlandsche Zaken in zijn antwoord op een door het Tweede Kamerlid Ter Hall gestelde vraag (n°. 47 Aanhangsel Handelingen '19191920), waar Z. E. zegt geen aanleiding te vinden „om provisioneel een regeling uit te lokken, die vooruit zoude loopen op het tweede ge deelte van het verslag der Staatscommissie" en de Minister voegt er aan toe „te minder omdat de geldelijke gevolgen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 701