714
3 DECEMBER 1920.
dat de cijfers voor de tweede klasse, door de Staatscommissie
voorgestaan, als basis konden gelden, dan zou men het enorme
verschil zien met het voorstel van het College. Burgemeester
en Wethouders beroepen zich op de minderheid der Staats
commissie en op de brochure van een der leden van die
commissie. Het is evenwel frappant, dat ook bij de loonen,
door deze minderheid voorgesteld, Breda nog zeer achteraan
komt. Spr. zal niet veel cijfers noemen, doch wijst er op,
dat de loonregeling van de meerderheid der Staatscommissie
f 6.09 in minimum en f 7.95 in maximum boven het voorstel
van het College gaat en de loonregeling van de minderheid
dier commissie respectievelijk f2.25 en f 4.11 Spreker meent,
dat de motieven van den Voorzitter daarom ook niet
te verdedigen zijn en doet een beroep op den Raad om zijn
voorstel, met een minimumloon van f 30.96, te willen aan
vaarden. Er is herhaaldelijk gezegd, dat de arbeiders zoo
enorm veel verdienen. De heer Zijl mans is van meening,
dat niemand het zoo goed heeft als de arbeider. Meermalen
doet de legende van rijk geworden putjesscheppers de ronde
en men stelt het voor, alsof er goudstroomen naar de brand
kasten der arbeiders vloeien. Spr. vraagt echter, waar deze
hooge loonen thans echter blijven. Tenslotte zegt spr. zich
in de vorige vergadering vergist te hebben. De bankwerkers
verdienen niet zesmaal maar zevenmaal f4.81 per week,
zooals de heer Bogmans toen reeds heeft opgemerkt.
De heer HAALMAN zegt eenige oogenblikken te hebben
gewacht om te zien of er uit den anderen hoek ook een
spreker opdaagde. Spr. wil allereerst nog eens gewag maken
van het incident dat in de vorige vergadering zooveel be
roering teweeg heeft gebracht, namelijk het voorstel van den
heer H o r n i x tot sluiting der debatten, hetwelk thans
wederom door genoemd lid is ingetrokken.
De heer HORNIX verklaart toegeeflijker te zijn geworden.
De heer HAALMAN zegt, dat de heer H o r n i x bij het