716
3 DECEMBER 1920.
volgen hiervan zouden worden afgewenteld op de ruggen
der arbeiders. In de tweede plaats behandelt spr. de rede
van den heer F e b e r. Het komt hem voor, dat de heer
F e b e r dit betoog heeft opgesteld, gemakkelijk zittende bij
de kachel en zich daarbij niets aantrok van hetgeen in den
Raad zou worden gesproken. De heer F eb er las het hier
voor en daarmede uit. Spr. heeft het gevoel, alsof het
College een voorstel ter tafel heeft gebracht, waarover de
leden van den Raad wel mogen praten, doch dat ongewijzigd
aangenomen moet worden.
De VOORZITTER weerspreekt deze meening van den
heer Haalma n.
De heer HAALMAN vindt, dat het College toch aan
leiding tot deze veronderstelling geeft. Hetgeen de heer
F e b e r bij de verdediging van het voorstel aanvoerde,
komt in hoofdzaak neer op de zoogenaamde daling van de
indexcijfers der Engelsche groothandelsprijzen. Wat hebben
de arbeiders in Breda evenwel aan de daling van de Engelsche
groothandelsprijzen, waar in de Nederlandsche kleinhandels
prijzen de stijging blijft aanhouden. Spr. vraagt of het wel
waar is, dat de prijzen dalen. In het „Algemeen Handelsblad"
van Donderdag, 2 December, leest spr. hierover het volgende
van den Engelschen correspondent
„Ja, dalen zij werkelijk Naar het indexcijfer aangeeft,
„zijn bijvoorbeeld de prijzen voor de voornaamste voedings-
artikelen gedurende October juist opgeloopen van 270 tot
„291, een stijgingsproces, dat gedurende November schijnt
„aan te houden, zoodat, naar het heet, de voeding thans
„meer dan driemaal zoo duur is als zes jaar geleden. En
„daarbij moet dan nog in aanmerking genomen worden, dat
„vrij algemeen de regeeringsindexcijfers te laag worden geacht".
Men mag dus deze daling toch niet aanvoeren als argu
ment om de loonen van de werklieden lager te stellen, dan
zij in eenige behoorlijke plaats worden gegeven. Volgens
spr. moet men allereerst letten op de prijzen hier te lande