718
3 DECEMBER 1920.
bereiding zijnde wijzigingen van de financieele verhouding
tusschen het Rijk en de gemeente.
Zeer in het kort zal spr. even behandelen, hetgeen de heer
Feb er gezegd heeft over arbeidersgezinnen met groote
kinderen, die het gezinsloon in niet geringe mate verhoogen.
Spreker geeft toe, dat deze gevallen bestaan en is het er
volkomen mede eens, dat het geld veelal niet wordt besteed
zooals het moest, doch men mag ook hierin toch niet gene
raliseeren. Door den Voorzitter is gezegd, dat sinds
1911 het leven driemaal zoo duur is geworden en dat der
halve de toestand weder gelijk wordt gemaakt door de loonen
van 1911 met 3 te vermenigvuldigen. Dit zou volgens spr.
juist zijn, wanneer men daarbij niet twee dingen vergat. Ten
eerste moet gevraagd worden of de loonen van 1911 voldoende
waren. Een loon van f9 f 18.30 acht spr. ook voor 1911
geenszins voldoende. Bedenkt men hierbij nog, dat deze
loonregeling, zij het met duurtebijslag, gehandhaafd werd tot
1918, dan kan men gerust zeggen, dat het loon veel te
weinig was. Ten tweede moet men ook bedenken, dat de
eischen, welke de arbeider aan het leven mag stellen, even
eens heel wat grooter zijn geworden. Ook andere eischen dan
voor het leven zijn veel hooger geworden zelfs voor drie
maal den prijs van 1911 is er bijvoorbeeld geen huisje voor
den arbeider te krijgen. Met dit alles dient men bij de ver
hooging der loonen rekening te houden. Voorts merkt spr.
op, dat de heer Moll erg happig was om het voorstel van
den heer H o r n i x te steunen, hetgeen spr. ook volkomen
kan begrijpen. De positie van den heer Moll in deze en
de vorige vergadering is niet zoo erg prettig en hij voelt zich
niet zoo erg lekker.
De heer MOLL zegt, dat hij zich zeer lekker gevoelt.
De heer HAALMAN wijst er op, dat de heer Moll ge
zegd heeft, te zullen stemmen tegen elk amendement en dat
hij een hartstochtelijk beroep deed op den heer Bog mans.
Er is echter een andere tijd geweest, toen de heer Moll