3 DECEMBER 1920.
731
heer Haaiman acht de loonen van 1911 te laag. Spr. kan
evenwel niet aannemen, dat de Raad destijds zoo slecht was
om een te lage loonregeling in te voeren. Intusschen doet
dit thans weinig ter zake. Ook diene men te bedenken, dat
er thans bovendien kindertoeslag en premievrij pensioen
wordt genoten. Verder heeft spr. er juist op gewezen dat
het vermenigvuldigingscijfer 3 niet goed is; dit berust op de
Engelsche groothandelsprijzen, terwijl de Amsterdamsche
cijfers een veel lager percentage tot uitkomst hebben. De
laatste cijfers weet spr. op het oogenblik niet te noemen,
doch het is toch niet wel aan te nemen, dat deze in Am
sterdam zouden stijgen, terwijl zij in andere gemeenten
dalende zijn. Bij het College spreekt het verstand bij den
Raad echter het hart en soms ook nog wel iets anders. Spr.
verzoekt de ingediende amendementen ter zijde te stellen.
De zaak is ernstig door het College onder de oogen gezien
Burgemeester en Wethouders zouden ook gaarne den werk
man meer geld en meer genoegen verschaffen, doch zij
meenen, dat, waar door dit voorstel van nood in geen geval
sprake meer kan zijn, met de gemeente-financiën toch ook
rekening dient te worden gehouden. De heer Martens
heeft het mede door hem ingediende amendement, door den
heer Bogmans losgelaten, weer opgenomen. Spr. had eene
goede verdediging daarvan mogen verwachten, doch door
den heer Martens zijn nauwelijks enkele algemeenheden
te berde gebracht. De heer Bogmans sluit er zich weer
bij aan: hij zal het amendement nu weer steunen. Dit alles
geeft spr. de overtuiging, dat deze zaak aan dien kant niet
ernstig wordt beschouwd. De heer Haaiman en zijne
fractie zullen voorts wel niet gelooven, dat het door den
heer F. Schrauwen ingediende amendement eenig effect
zal sorteeren. Men moet toch eens bedenken, dat men in
den Raad der gemeente Breda niet voor één stand der bur
gerij zitting heeft. Worden de loonen nog hooger opge
voerd, dan zal dit tengevolge hebben, dat tal van andere
zaken niet ten uitvoer gebracht kunnen worden; hetgeen