3 DECEMBER 1920. 743 op den dag dat bedoelde tramdienst weder in exploitatie zal zijn gebracht. De VOORZITTER acht deze motie voor den gang van zaken niet noodig. Het College is geenszins halsstarrig te noemen. Immers, in het voorstel is vermeld, dat de ge meenteraad bereid is om aanvragen van de zijde der maat schappij tot exploitatie van de tramlijn Groote Markt tot Haagpoort in ernstige overweging te nemen. Wenscht der halve de maatschappij eene nieuwe concessie, dan diene zij dit te vragen, waarop de zaak nader overlegd zal worden en den Raad hieromtrent een voorstel zal bereiken. Het gaat echter niet aan, dat de gemeente aan de maatschappij f 1000.zou aanbieden, zonder dat de maatschappij om concessieverlenging vraagt. Spr. kan er in het geheel geen bezwaar Voor de maatschappij in zien om eene nieuwe con cessie te vragen. Overigens kan spr. tegen de motie niet veel bezwaar hebben. De heer HORNIX zou het oordeel van den Voorzitter kunnen billijken, wanneer er geen groot belang voor de ge meente bij betrokken was hier is dit echter wel het geval en wordt door deze houding van het gemeentebestuur veel schade toegebracht aan alle neringdoenden in deze gemeente. De maatschappij zal, naar spr. meent, niet beginnen. De heer KORTEWEG vraagt of het Burgemeester en Wethouders niet bekend is, dat er maar eene subsidie van f rooo.wordt verlangd, zooals de heer Cerutti zegt. De heer F e b e r zegt, dat het College dit niet van de maatschappij heeft vernomen. De heer ZIJLMANS is het volmaakt eens met het College. De maatschappij moet uit den hoek komen en niet de gemeente. Spr. maakt aan Burgemeester en Wethouders zijn compliment voor den goeden koopmansblik in deze.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 743