3 DECEMBER 1920. 749 „betaling van het werk te bevorderen. In dat geval toch „zou in het geheel geen werk zonder extra-belooning zijn „verricht. „Waar bij de behandeling van het onderwerpelijke punt „algemeen is erkend, dat eenig werk buiten kantooruren van „tijd tot tijd onvermijdelijk moet worden geacht, waar boven- „dien bij eene regeling voor de betaling van overwerk een „deel daarvan niet voor geldelijke vergoeding in aanmerking „behoort te worden gebracht en waar ten slotte het ver- „goeden van overwerk vanaf het eerste uur hoogst onge- „wenscht moet werden geacht, zijn wij van oordeel, dat in „het onderhavige geval de vergoeding is te stellen op het „bedrag van een halve maand salaris gerekend naar den „toestand op 1 Januari 1919 voor elk der belanghebbende „ambtenaren. „Naar hunne becijfering immers bedroeg de normale „werktijd per maand destijds 156 uren en zou overwerk, „zonder eenigen aftrek van verhindering of verlof tot af wezigheid, verricht zijn gedurende 168 uren, Naar dezen „maatstaf zou in guldens afgerond de vergoeding bedragen „voor de heeren A. J. v a n S o nf 125. P. W, van Gils- 100.— L. M. Beekers. - 100. H. W. Th. M. Go o sen- 92. M. Quint- 80. M. J. M. N e 1 i s s e n- 80. ME. van Montfoort- 75. A. A. F. K o p- 42. W. A. B o m- 55. C. W. van Lit h- 42. F. B. Engbersen- 125. J Moonen- 80. A. F. Engbersen. - 42. - Samen f 1038.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 749