75°
3 DECEMBER 1920.
„Mitsdien hebben wij de eer U voor te stellen tot toe
kenning dier vergoeding te willen besluiten.
„Een en ander zal derhalve eene uitgaaf vorderen van
„f 1038.en te kwijten zijn uit den post onder hoofdstuk
„II, afdeeling I, artikel 7 der begrooting van uitgaven 1920."
De VOORZITTER verklaart, dat door den heer Haai
man een amendement is ingediend om eene volle maand
salaris uit te keeren. Spr. geeft den heer Haaiman ge
legenheid zijn amendement nader toe te lichten.
De heer HAALMAN kan zeer kort zijn, daar het adres
van de ambtenaren het hem gemakkelijk heeft gemaakt. De
daarin vervatte argumenten zijn namelijk ook ten volle de
zijne. Voorts wijst spr. op het desbetreffende raadsbesluit
van 26 Augustus j.l., waarbij door hem ook gewag werd
gemaakt van het reglement voor de provinciale ambtenaren.
Thans verwijzen Burgemeester en Wethouders eveneens naar
bedoeld reglement voor zoover ook volgens dit reglement
niet voor alle overuren eene vergoeding wordt toegekend.
Hierop baseert het College zijn voorstel tot uitkeering van
eene halve maand salaris. Spr. kan hiermede evenwel niet
accoord gaan, al stemt hij toe, dat de taak der ambtenaren
niet precies is af te bakenen en er dus op het punt van
overuren eenige speling moet zijn. Het is echter zeer juist
door de ambtenaren naar voren gebracht, dat zelfs wanneer
men een gedeelte buiten beschouwing laat er nog een res
pectabel aantal overuren over blijft. Voorts wordt overwerk
steeds hooger betaald, ten eerste wegens de abnormale uren
waarin gewerkt wordt en ten tweede wegens het meerdere
werk. Houdt men dit in het oog, dan vragen de ambtenaren
niet te veel. Meer behoeft spr. hierover niet te zeggen, daar
het adres van de ambtenaren voldoende is gemotiveerd.
De heer HORNIX kan zich vereenigen met de door de
heer Haaiman naar voren gebrachte motieven. Spr. wil
er nog aan toevoegen, dat het overwerk het gevolg was van