3 DECEMBER 1920.
De heer HAALMAN moet zich het door den Voorzitter
gesprokene aantrekken. In zijn motie liet spr. de belooning
over aan het College, in de verwachting, dat Burgemeester
en Wethouders eene behoorlijke belooning zouden voorstellen.
Daar dit echter volgens spr. niet is geschied, heeft hij dit
amendement ingediend. De ambtenaren, die niet durfden te
onderteekenen, zijn blijkbaar bang voor de gevolgen.
De VOORZITTER verzoekt den heer Haaiman zich
ten aanzien van de laatste woorden nader te verklaren. Spr.
acht dit eene ontoelaatbare insinuatie en verwacht mede-
deeling van de gronden, waarop zoodanige vrees zou kunnen
steunen.
De heer ZIJLMAXS heeft niets toe te voegen aan de uit
stekende uiteenzetting van den V oorzitter. De vorige
maal was spr. wegens uitstedigheid niet aanwezig bij de be
handeling van het toenmalige adres. Spr. heeft echter ver
baasd gestaan, dat ambtenaren, waaronder zelfs hoofdambte
naren, dit adres hebben durven indienen ambtenaren, die
een vast salaris hebben. In de particuliere bedrijven zou
men nooit om toeslag durven vragen. Spr. zal dan ook zelfs
stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders, daar hij van meening is, dat in het geheel geen ver
goeding voor het overwerk dient plaats te hebben.
De heer A. SCHRAUWEN sluit zich geheel aan bij het
gesprokene door de heeren Haaiman en H o r n i x en
kati zich nog niet overtuigd gevoelen van de juistheid der
tegenovergestelde meening. Aan de ambtenaren in de par
ticuliere bedrijven wordt elk overuur betaald, bijvoorbeeld
bij de „Kwatta". In dit geval wordt geep belooning voor
gestaan voor alle uren maar alleen voor den abnormalen tijd.
Hier geldt het volgens spr. iets geheel aparts en hij acht
het verzoek der ambtenaren zeer bescheiden.
De heer KANTERS is het vrijwel eens met den heer
Z ij 1 m a n s en had gedacht, dat de ambtenaren op een