780
2i DECEMBER 1920.
De heer F. SCHRAUWEN legt, in aansluiting bij den
heer Haaiman, den nadruk op de inconsequentie van
de heeren F e b e r en K a n t e r s. Het stokpaardje van den
heer Kanters is de gemeentebedrijven behandeld te willen
zien als commercieele bedrijven, die er zich alleen op toe
moeten leggen hooge winstpercentages te maken. Incon
sequent is het dan achter, de bedrijven, welke met verlies
werken, toch nog in stand te willen houden.
Bij een hooger winstcijfer worden de verbruikers meer ge
brandschat. Men moet het totaal van de winst beschouwen
n.l. f 100.000,en dan acht spr. dit een mooi winstcijfer.
De heer FEBER wil nog even terugkomen op het winst
percentage in het tijdvak 19121921 met het gasbedrijf
verkregen en dan constateert spr. dat dit cijfer steeds is
gedaald en wel van 54 in 1912 tot 45 in 1913, van 39
in 1914 tot 32 in 1915in 1916 bedroeg het percentage 13,
in 1917 14, in 1918 25, in 1919 10 en van 7 in 1920 daalde
het tot 6]/o voor 1921.
De heer Kluft vraagt hoe spr. er toe gekomen is een
percentage van 6y3 gering te vinden dit is eén kwestie
van smaak. Amsterdam heeft met het electriciteitsbedrijf een
winst gemaakt van 25%. Aangaande de opmerking van den
heer F. Schrauwen betreffende het instand houden van
gemeentebedrijven, welke geen winst afwerpen, zegt spr. op
die instandhouding geenszins gesteld te zijn. Hij voelt veel
voor het idee van Haarlemdat zijn beltbedrijf heeft opge
heven, omdat het met verlies werkte. In 1918 bracht de
reinigingsdienst te Breda nog f 12.000 winst op, thans na
2 jaren wordt er een tekort geraamd van f 80.000. Dat
moet een oorzaak hebben en daar moet naar gezocht wor
den. Ten slotte bestrijdt spr. het betoog van den heer
Haaiman en zegt het te betreuren, dat naamlooze ven
nootschappen en uitwonenden, die hier geen inkomstenbe
lasting betalen, niet wat meer door de verhooging der gas-
prijzen worden getroffen.