21 DECEMBER 1920.
783
10. Schrijven van Burgemeester en Wethouders, daarbij
machtiging verzoekende tot het in eigen beheer doen rooien
van 13 stuks iepeboomen, staande aan den Terheijdenschen
weg, waarvan 9 voor het terrein van C. van N ij n a 11 e n
en 4 voor het eigendom der kinderen A art sen.
Zonder bedenking wordt de gevraagde machtiging
verleend.
11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot ver
hooging van de opcenten op de grondbelasting en tot het
opnieuw vaststellen van de verordening op de heffing van
opcenten op de personeele belasting, luidende als volgt
„Dezer dagen is door de Tweede Kamer der Staten-Gene-
„raal een ontwerp van wet aangenomen tot wijziging van
„verschillende bepalingen der gemeentewet, welke op de
„heffing en invordering van plaatselijke belastingen betrekking
„hebben.
„Deze wet, welke reeds op 1 Januari 1921 in werking
„treedt, indien daaraan ook de Eerste Kamer hare sanctie
„verleent, bevat bepalingen, welke het noodzakelijk maken,
„dat ten aanzien van een tweetal belastingen reeds thans
„voorziening wordt getroffen.
„Zoo bepaalt art. 242a, dat het getal opcenten op de
„grondbelasting voor de gebouwde eigendommen tot 80
„(thans 40) en voor de ongebouwde eigendommen tot 20
„(thans 10) kan gaan.
„En het gewijzigde art. 247, dat handelt over de heffing
„van opcenten op de personeele belasting, bevat de bepaling,
„dat deze opcenten boven het bedrag van 80 eerst geheven
„mogen worden, indien de opcenten op de grondbelasting
„tot het maximum (d.i. 80 en 20) zijn opgevoerd.
„Nu besloot de Raad in zijne vergadering van 28 April
„j.l., om met ingang van 1 Januari 1921 te heffen 100 op
centen op de hoofdsom der personeele belasting.
„Deze heffing zal echter niet kunnen plaats hebben, tenzij