8o6 2i DECEMBER 1920. De VOORZITTER verklaart gegronde hoop te hebben, dat de Minister in deze zaak tegemoet wil komen. Wat het bezwaar van den heer Z ij 1 m a n s betreft, het College denkt er evenzoo over. Maar men staat voortdurend voor gevallen, waarin terstond geholpen moet worden en men kan nu eenmaal geen maatregelen treffen om in het tekort van 1000 woningen direct door bevordering van bouw van permanente woningen te voorzien. Wij verkeeren thans in een overgangs periode en waar het exercitieterrein reeds gedeeltelijk voor speelterrein is beschikbaar gesteld, vragen we zulks thans ook voor woningen en hopen in die richting wel iets gedaan te krijgen. De heer MARTENS vraagt of het geen aanbeveling zou verdienen aan den Minister te verzoeken om gebruik te mogen maken van de „Lange Stallenkazerne". Er bevinden zich thans maar weinig soldaten en wat muilezels in. De VOORZITTER zegt, dat het in overweging genomen kan worden. De heer ZIJLMANS wil alleen spreken over den bouw van permanente woningen. Het departement van Oorlog kan het exercitieterrein misschien wel gedeeltelijk missen. Spr. vraagt waarom niet wordt verzocht dat terrein te mogen koopen. De VOORZITTER licht toe, dat zulks te lang zou duren. De heer ZIJLMANS vindt, dat de aanvraag daartoe, dan al eerder had moeten geschieden. De VOORZITTER zegt, dat het College in deze geen verwijt kan treffen. De heer F. SCHRAUWEN vraagt den heer Z ij 1 m a n s of hij al langer dan vandaag raadslid is. De gevolgen van de inconsequente houding door den heer Z ij 1 m a n s aan-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 806