30 DECEMBER 1920.
847
al zijn in de laatste dagen eigenaardige geluiden daaromtrent
vernomen. Ik hoop, dat een en ander het volgend jaar niet
weer zal gebeuren ik vind zulks niet den aangewezen weg.
M. d. V., thans zal ik beginnen met een zeer voorname
zaak. Bij alle voorstellen die den Raad bereiken of uit den
boezem van den Raad voortkomen, wordt telkens weer het
eerst gewezen op den financieelen toestand der gemeente.
Derhalve is door mij in de afdeeling gevraagd naar een
breed uitgewerkt overzicht van den financieelen toestand
onzer gemeente, opdat de Raad deze goed zoude kennen en
er eventueel rekening mee zou kunnen houden. Tot mijn
spijt heb ik nu in het antwoord van Burgemeester en Wet
houders gelezen, dat dit overzicht eerst bij de indiening der
begrooting voor het volgend jaar kan worden tegemoet gezien.
M. d. V., dat is een gezond uitstel, maar ik betreur het
ten zeerste, dat het College van Burgemeester en Wethou
ders thans niet het gevraagde overzicht aan den Raad heeft
overgelegd.
Nu een en ander over den financieelen toestand zelve.
Reeds in een vorige vergadering is door mij erkend, dat
deze toestand niet zoo schitterend is. Ik wensch echter
daarop direct te laten volgen, dat er mijns inziens geen
enkele reden bestaat tot ongerustheid, vooral wanneer wij
zien naar zoovele andere gemeenten. Wel wensch ik echter
de aandacht er op te vestigen, dat onze financieele toestand
beter zou zijn geweest, indien vroeger niet een verkeerd
financieel beleid zou zijn gevoerd.
Angstvallig heeft men den Hoofdelijken Omslag laag ge
houden, te laag, M. d. V. Vooral mocht deze niet meer dan
3 bedragen geen wonder is het dus, dat men daardoor
geen middelen bezat om iets tot stand te brengen Wel is
men zuinig geweest, doch de bom is verkeerd gesprongen
en daardoor zitten wij nu met de gebakken peren als be
wijs moge dienen de geringe verhoogde uitkeering volgens
de Wet van 1897.
Nu moest in de laatste jaren tot stand komen, datgene