30 DECEMBER 1920.
851
tinggebied en de regeling van de financieele verhouding
tusschen Rijk en Gemeentetoch meen ik, dat dit geen
reden mag zijn om dien schandelijk lagen aftrek ook nog
maar één enkel jaar te bestendigen. Desniettemin hoop ik
ernstig, dat Burgemeester en Wethouders hunne bijzondere
aandacht zullen wijden aan de nieuwe verhoudingen, al wil
ik als mijne overtuiging wel zeggen, dat vele zaken, die
nu ten laste der gemeente komen, zooals onderwijs, politie
en kosten van sociale wetgeving, ten laste van het Rijk
dienden te zijn.
Nu kom ik tot het beleid van Burgemeester en Wethou
ders in het afgeloopen jaar.
Ik heb gaarne hulde gebracht aan dit College, wanneer
deze hulde was verdiend, o.m. bij het loyale voorstel in zake
subsidiëering der openbare leeszalen en zelfs in de vorige
zitting nog bij het adres aan den Minister in zake de nood
woningen. Daarom hoop ik, dat Burgemeester en Wethou
ders het mij niet euvel zullen duiden, wanneer ik ook een
woord van welwillende critiek wil laten hooren.
In het Centraal-Rapport wordt gezegd, dat in zake het be
leid van Burgemeester en Wethouders geen vaste lijn valt
te bespeuren in hunne memorie van antwoord zeggen Bur
gemeester en Wethouders hierop ,,die lijn is er wel al ziet
men haar niet". M. de Voorzitter, het zal wel aan mij liggen,
maar ik heb die vaste lijn nimmer kunnen bespeuren mis
schien is het draadloosHet ontbreken dezer lijn echter
verwondert mij niets, gezien het feit dat het College van
Burgemeester en Wethouders geen meerderheid uit den Raad
vertegenwoordigt, laat staan een meerderheid met eenig
program. Het gevolg daarvan is, dat het College den eenen
keer moet steunen op deze dan weer op eene andere meer
derheid en zoo is het al eens voorgekomen, dat de fractie
der S.D.A.P. het College voor eene nederlaag moest behoeden.
Toch is het niet uit kunnen blijven, dat het College enkele
nederlagen heeft moeten boeken en oprecht gesproken vind
ik dat minder aangenaam.