30 DECEMBER 1920. 859 motie blijkbaar nog steeds rondzwerft in de lokalen der gemeente-secretarie. Ten slotte een enkel woord over de commissie van toezicht op het lager onderwijs, welke spoedig moet worden benoemd. Ik vertrouw, dat Burgemeester en Wethouders rekening zullen houden met ons billijk verzoek, onze partij daarin te doen vertegenwoordigen niemand, toch zal willen ontkennen, dat onderwijs een zaak is die ons zeer ter harte gaat, bovendien wordt door ons ter zake van het onderwijs een loyaal stand punt ingenomen, ten opzichte van de gelijkstellingzelfs al zijn onze tegenstanders in deze dikwerf niet altijd even loyaal. Wat de gezondheidszorg betreft, dit is een zeer voorname taak der gemeente en daarom moet ik voor de zooveelste maal aandringen op een bad- en zweminrichting. Het ant woord van Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Antwoord is niet geheel bevredigend. Deze zaak is al jaren aanhangig en daarom zou ik thans gaarne een nadere uit spraak van den Raad wenschen, weshalve ik het genoegen heb, de navolgende motie in te dienen „De Raad der gemeente Breda, het gemis beseffende eener gemeentelijke bad- en zweminrichting, noodigt het college van Burgemeester en Wethouders uit, zoo spoedig mogelijk voorstellen bij den Raad in te dienen, die kunnen strekken om in deze zoozeer gevoelde behoefte te voorzien en gaat over tot de orde van den dag". In zake de schoolartsen zag ik met genoegen een daar voor uitgetrokken memorie-post op de begrooting en in zake de reorganisatie van den geneeskundigen dienst is het te wenschen, dat deze zoo spoedig mogelijk haar beslag krijge, waarbij zeer zeker zal moeten worden onder de oogen gezien den toestand van ons gemeente-ziekenhuis, hetwelk thans hoofdzakelijk wordt gebruikt voor in en ten en keuren. Ook zal het wel in geen enkele plaats voorkomen, dat een apotheker als directeur fungeert. Komt door de reorganisatie van den geneeskundigen dienst eene andere regeling, dan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 859