4 MAART 1920.
89
voor de gemeente blijven en zullen aanbestedingen in het
vervolg niet meer noodig en nuttig zijn.
Spr. wijst naar aanleiding hiervan op de mededeelingen in
de leugenpers, waarvan enkele bladen in Breda zijn, betref
fende den woningbouw en blijft bij zijn meening, dat geen
meerdere vergoeding kan worden gegeven, daar de gemeente
dan alleen risico zou dragen.
De VOORZITTER komt op tegen de uitdrukking „leu
genpers".
De heer CERUTTI vraagt of burgemeester en wethouders
het accountantsbureau een meerdere vergoeding in vooruit
zicht hebben gesteld indien de werkzaamheden tegenvallen.
De heer FEBER zegt, dat het bureau zelf meende, dat de
werkzaamheden in 1919 minder zouden worden. Bijgevolg
werd er minder gevraagd. Nu is het slechts een beroep op
het billijkheidsgevoel van den raad om tegemoet te komen
in het geleden verlies.
De heer CERUTTIDus er is geen meerdere vergoeding
in het vooruitzicht gesteld
De VOORZITTER antwoordt ontkennend en brengt het
prae-advies in stemming.
Het wordt verworpen met 13 tegen 6 stemmen.
Tegen stemden de heeren Korteweg, F. Sc lira u-
w e n, C e r 11 11 i, Clement, Martens, Kluft, Bog-
m a n s, L o o m a n s, G r u ij s, M e ij v i s, mevr. Neve-
R e i n t j e s, Z ij 1 m a n s en Haaiman.
Vóór waren de heeren Feber, Moll, Lijdsman,
van Dijk, Kan ter s en A. Schrauwen.
25. Schrijven van burgemeester en wethouders, daarbij in
overweging gevende aan gedeputeerde staten dezer provincie