25 FEBRUARI 1921. 119 Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aange nomen. De VOORZITTER maakt melding van een brief van den heer G r u ij s, bevattende een motie in zake de instelling van eene commissie van bijstand voor de financiën. Spr. verzoekt den heer G r u ij s goed te vinden, dat deze motie in eene volgende vergadering, tegelijk met het daarop uit te brengen prae-advies van Burgemeester en Wethouders wordt behandeld, aangezien daaraan wel een en ander vastzit. De heer GRUIJS zegt, deze motie te hebben ingediend juist omdat er zooveel aan vast zit, Spr. heeft er de Ge meentewet op na gelezen en daaruit geconcludeerd, dat een dergelijk voorstel alleen kan uitgaan van Burgemeester en Wethouders en niet van een raadslid. Hij heeft met het indienen van deze motie de bedoeling gehad den weg daartoe te effenen, n.l. om den Raad te laten uitspreken of deze meegaat met het idee, wanneer Burgemeester en Wethouders daarmede mochten komen. De VOORZITTER antwoordt den heer G r u ij s, dat deze toch een beslissing vraagt, al is het slechts in principe. Daarvoor moet echter eerst de zienswijze van Burgemeester en Wethouders den Raad bekend zijn, hetgeen in een vol gende vergadering het geval kan zijn. De heer KORTE WEG merkt op, dat hij zijn motie naar aanleiding van het in de vorige vergadering behandelde voorstel tot instelling eener bezuinigingscommissie, nog niet heeft ingediend, omdat hij met den heer G r u ij s was overeengekomen, zulks in combinatie te doen. Het bevreemdt spr. dan ook zeer, dat de heer G r u ij s thans met een af zonderlijke motie komt. De heer GRUIJS antwoordt, dat zijn motie daarmede niets heeft uit te staan en geheel op zich zelf staat.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 119