25 FEBRUARI 1921. 121 De heer H AALMAN vindt, dat als die toestanden of liever gezegd misstanden wel bekend zijn, het dan nog veel erger is, dat men ze maar laat voortduren. Het is de plicht der gemeente hier in te grijpen in de eerste plaats ten opzichte van het brandgevaar. Voorts ligt daar een groote modder poel, waarin alle vuilnis wordt weggegooid. Spr. hoopt en ver trouwt, dat Burgemeester en Wethouders daar eens een be zoek zullen gaan brengen, opdat uit een oogpunt van volks gezondheid en brandgevaar aan een en ander spoedig een einde worde gemaakt. De VOORZITTER zegt, dat de zaak het College zeer wel bekend is. Men moet daarbij echter den buitengewonen woningnood in aanmerking nemen. De heer HAALMAN meent, dat dergelijke misstanden daardoor niet gerechtvaardigd worden. De VOORZITTER wijst er op, dat de bewoners zelf veel kunnen verbeteren door mee te werken, b.v. door zindelijke bewoning en geen vuilnis neer te werpen. Bovendien kan men moeilijk de N.V. Volkshuisvesting" er een grief van maken, daar de gemeente zelf in gelijke richting doet dooi de exploitatie van de voormalige Centrale Keulen voor nood woningen. De heer KORTEWEG is van meening, dat de toestand daar ter plaatse zoo spoedig mogelijk veranderen moet. De modderpoel is maar 1 x/2 M. breed; men kan daarin gemak kelijk voorzien, door een bestrating te leggen. De VOORZITTER zegt, dat met deze opmerkingen reke ning zal worden gehouden. Deze aangelegenheid heeft de volle aandacht van Burgemeester en Wethouders. 2. De heer BOGMANS vraagt, hoever het staat met de herziening der loonregeling voor het politiepersoneel. Spr,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 121