13° 22 MAART 1921. dien enkelen candidaat te bepalen. Uit de stukken is spr. gebleken, dat het wel mogelijk was geweest in dit geval eene voordracht van 2 personen op te maken. Spreker zou daarom in overweging willen geven voor het vervolg, indien het mogelijk is, eene voordracht op te maken van minstens 2 personen, ook al betreft het Hechts eene tijdelijke be noeming. De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethouders, evenals de commissie voor de ambachtsschool, van oordeel waren, dat de voorgedragen candidaat de eenige is van de sollicitanten, die voor eene benoeming in aanmerking kon worden gebracht. Spr. is het intusschen eens met de op merking van den heer Haaiman, dat de Raad in de gelegenheid moet worden gesteld om eene keuze te doen uit meerdere candidaten. Wanneer dit eenigszins mogelijk is zullen Burgemeester en Wethouders daaraan gaarne ge- volg geven. Niemand der leden stemming verlangende noch eenige bedenkingen hebbende tegen de opgemaakte voordracht, wordt alsnu besloten te benoemen tot tijdelijk leeraar in het voortgezet theoretisch onder wijs aan de ambachtsschool in deze gemeente J. J. L ij m b a c h, thans onderwijzer te Princenhage, met bepaling, dat de benoeming zal geacht worden te zijn geschied voor den tijd van één jaar, in te gaan met den dag zijner infunctietreding. 10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om de inning van de plaatselijke inkomstenbelasting, te rekenen van 1 Mei 1921 te doen geschieden door de rijksadministratie, luidende als volgt ,,0p 1 Januari j.l. trad in werking de wet van 30 Decein- ,,ber 1920 (Stbl. n°. 923) tot wijziging van de gemeentewet „en de wet op de inkomstenbelasting 1914. „Behalve eene verruiming van het gemeentelijk belasting-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 130