22 MAART 1921.
145
men hier ter stede angstvallig vasthoudt aan het bezit van
een diploma, afgegeven door den Algemeene Ned. Politiebond,
om tot agent iste klasse bevorderd te kunnen worden. Niet
alle agenten kunnen dit diploma verwerven, ofschoon meer
malen niet de ongeschiktste in de uitvoering van den dienst.
De oorzaken van het niet bezitten van dit diploma, kunnen
verschillende zijn, zonder dat belanghebbenden in ijver of
plicht te kort komen.
Naast genoemde bedenkingen tegen het klassenstelsel, om
dat bevordering tot een hoogere klasse steeds van een diploma
afhankelijk is, zijn tegen het behalen van meergenoemd
diploma voor sommigen min of meer principieele bezwaren
aanwezig, welke niet over het hoofd gezien mogen worden.
Namelijk dezedit diploma wordt afgegeven door een par
ticulieren bond, uit het politie-personeel gevormd, waarbij
niet ieder politieman aangesloten kan zijn. En nu wil het
stellers dezer voorkomen, dat het niet op den weg der over
heid ligt, genoemde organisatie te bevoorrechten boven
andere vereenigingen van politie-personeel, op welk hoog
peil van ontwikkeling overigens genoemde bond ook mag
staan. Iets anders ware het, indien een dergelijk getuigschrift
door een officieel lichaam van het Rijk of gemeente werd
afgegeven. Dan zou er voor een principieele opwerping geen
grond zijn.
Wenscht men evenwel waarde te blijven hechten aan het
tegenwoordig diploma, om den prikkel tot ontwikkeling aan
te wakkeren, dan staat hiervoor een andere weg open, zooals
bij het amendement op artikel 7 is aangegeven.
De voorstellers hopen en vertrouwen, dat de meerderheid
van den raad zich met deze zienswijze omtrent loon en
klasseopheffing zal vereenigen en hun amendement in het
belang van een goedwerkende verordening zal aanvaarden.
Artikel 3.
Waarom in deze voorgestelde regeling onderscheid ge
maakt wordt tusschen ambtenaren onder a t/m e en het