22 MAART 1921. 147 De VOORZITTER merkt op, dat het voorstel van den heer Bogmans, om aan het politie-personeel 4 weken extra-loon. te geven evenals aan de werklieden, nog iets verder gaat dan het voorstel van den heer Haaiman tot het toekennen van langer terugwerkende kracht. Alvorens echter een en ander in behandeling te nemen, dient eerst uitgemaakt te worden of met deze zaak zal worden doorgegaan. De heer GRUIJS vraagt of het College genegen is te ver klaren, dat het zijn voorstel niet zal terugnemen, wanneer eventueel amendementen daarop door den Raad mochten worden aangenomen. De VOORZITTER zegt, die toezegging nooit te kunnen doen zulks hangt geheel af van den aard dier amendementen. De heer GRUIJS vraagt nog of het College zich beraden heeft over de reeds ingekomen amendementen. De VOORZITTER bevestigt zulks. De heer A. SCHRAUWEN heeft tot zijn verwondering vernomen, dat de heer Haaiman uitstel wenscht. Spr. begrijpt niet, waarom dit voorstel vandaag niet behandeld zou kunnen worden de overzijde heeft de stukken op het zelfde tijdstip ontvangen als deze zijde. Welnu had zij dan gedaan, wat wij gedaan hebben, nl. zich met spoed in de zaken georiënteerd. Spr. stelt voor, de ontwerp-verordening thans wel te behandelen. De heer F. SCHRAUWEN zegt, dat de kwestie verkeerd wordt voorgesteld. Spr.'s fractie is het er niet om te doen de zaak op de lange baan te schuiven, neen, er moet sterk aan de afdoening dezer zaak worden gewerkt, doch daartoe moet zij in de afdeelingen zijn voorbereid. Om amendementen in te dienen en wanneer deze in stemming komen weg te loopen, zooals de vorige maal bij de loonsherziening van de werklieden aan de overzijde is geschied, is geen kunst en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 147