152
22 MAART 1921.
Voorts valt de heer C e r u 11 i over de voorgestelde ver
meerdering van het aantal inspecteurs en adjunct-inspecteurs.
Spr. acht echter een goede controle over een zoo groot
aantal agenten noodig.
De heer CERUTTIIk lach er om
De heer GRUIJS Dan lach ik met U mee
De VOORZITTER vindt, dat het niet te pas komt daar
mede te lachendie menschen oefenen hun taak op be
vredigende wijze uit en een goede controle is z.i. een voor
naam ding. Spr. verzoekt daarom, nu de mogelijkheid be
staat, dat onder sommige omstandigheden zulks noodig
blijkt, hem de gelegenheid te openen één of meer adjunct
inspecteurs bij te benoemen. Zooals de toestand thans is,
kan er niet het minste gebeuren b.v. ziekte of ontstentenis
van een hunner of er moet beslag worden belegd op de
vrije dagen van de overige adjunct-inspecteurs. Het is echter
billijk, dat zij zoomin mogelijk vrije dagen missen en het is
dan ook zoowel in het belang van den dienst als in dat
van het personeel, wanneer spr. verzoekt hem in de ge
legenheid te stellen beter in een en ander te voorzien. Het
gaat niet aan, spr. te dien opzichte te wantrouwen door te
verwachten, dat hij van zijn bevoegdheid in deze misbruik
zal maken.
Vervolgens kan men z.i. kwalijk een stad aanwijzen, waar
niet een inspecteur aan het hoofd van den recherche-dienst
staat. Spr. ziet niet in, waarom Breda, met een gerechts
gebouw, een dichtbevolkte omgeving en een dientengevolge
zoo belangrijken recherche-dienst, op dien regel een uitzon
dering zou moeten maken. Ten slotte zegt spr. van meening
te zijn, dat één inspecteur als chef van den recherche dienst
voldoende kan worden geacht, het is geenszins de bedoeling,
dat ook nog een adjunct-inspecteur zal worden ingeschoven.
De heer CERUTTI zegt niet bedoeld te hebben, dat hij