i6o 22 MAART 1921. rijst echter de vraag hoe staat het College daartegenover Het antwoord hierop zal voor spr een aanwijzing zijn, hoe verder te handelen. De heer FEBER zou één vraag willen stellen. Spr. heeft nl. den indruk gekregen eigenlijk meer op een verkooping te zitten, waar men tegen elkaar opbiedt en kwinkslagen ten beste geeft, dan in de raadszaal van Breda. Zulks strookt niet met de waardigheid van den Raad. Spr. zou daarom in overweging willen geven de debatten kort en zakelijk te voeren. De heer CERUTTI zal, om in de terminologie van den heer F e b e r te blijven, bij afslag te werk gaan. Hij wil den hoofdagenten-rechercheur, die hetzelfde verrichten en dezelfde bevoegdheden hebben als de hoofdagenten-contro leur, hetzelfde traktement toekennen, nl. f 43f 45. De VOORZITTER gaat de vóórgeschiedenis dezer salaris regeling nog eens in den breede na. In dit verband wijst spr. er op, dat toen in Juli 1919 de loonregeling der werklieden werd herzien, deze zelfde Raad zich op het standpunt heeft gesteld, dat het salaris van een politie-agent, gedurende diens proeftijd, op gelijk niveau met het loon der gemeente-werklieden 3e klasse moet worden gebracht. Men mocht dus wel verwachten, dat ook ten op zichte van de nieuwe regeling, waarbij het loon der werk lieden 3e klasse op f 31 is bepaald, deze vergelijking voor toepassing vatbaar is. De vraag doet zich echter vooris er nu reden voor den „politie-agent op proef" boven die f 31 uit te gaan En dan moet spr. met een beroep op zijn on dervindingen, welke hij gedurende H/o jaar met het politie korps heeft opgedaan, daarop antwoorden een aanvangsloon van f31 is een zeer goede betaling. Nu is het waar, dat hun beroep zwaarder is, doordat zij nachtdienst hebben en gezag moeten uitoefenen, doch daarom worden zij dan ook beter bezoldigd dan ongeschoolde werklieden. De meesten hunner verheffen zich echter in ontwikkeling niet boven den

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 160