22 MAART 1921.
den dienst, maar alleen niet theoretisch bekwaam, niet het
maximum-loon zou kunnen halen. In dit verband beroept
spr. zich op de Neutrale en de Katholieke organisaties,
welke eensgezind verzoeken om het klassenstelsel te laten
vervallen.
Vervolgens noemt spr. de opmerking van den heer C e-
r u 11 i ten aanzien van de werkzaamheden der hoofdagenten
rechercheur en -controleur, zeer terecht. Spr. wenscht daar
nog aan toe te voegen, dat wanneer de rechercheurs inder
daad 9 uur dienst doen en de controleurs 8, zulks een
overtreding van de dienstvoorwaarden is.
De vergelijking van de politie-agenten met de werklieden,
gaat eenigszins mankspr's partijgenoot, de heer F. Schrau-
vven, heeft dat voldoende aangetoond.
Dan komt spr. nogmaals terug op den kindertoeslag en
zegt van meening te zijn, dat, daar men toch voornemens
is een salarisregeling vast te stellen, welke vooreerst niet
behoeft te worden herzien, men dan ook deze zaak op punc-
tueele wijze [dient te regelen. Waar vVij hopen in den loop
van het jaar de kindertoeslag-kwestie in haar geheel te zullen
afdoen, wil spr. bij de vaststelling van deze loonregeling
hiermede een begin maken en de toeslag laten aanvangen
bij het 3de kind.
Ten slotte wenscht spr. nog te protesteeren tegen de uit
lating van Wethouder Moll, als zouden hij en zijn partij
genoten een politiek relletje willen uitlokken, dat zulks niet
waar is, blijkt wel uit de uitvoerige besprekingen, welke door
zijn partijgenoot F. Schrauwen zijn gehouden. Het gaat
er bij spr's fractie alleen om, de behandeling van deze loon-
voorstellen zoo goed mogelijk te doen zijn.
De VOORZITTER verdedigt nogmaals het standpunt van
burgemeester en Wethouders. De Raad heeft indertijd als
hechte basis bij de vaststelling van het minimum-loon der
politie-agenten aangenomen het minimum van de 3e loon-
klasse der werklieden, Spr. ziet dan ook niet in, waarom
Breda dat minimum zooveel hooger zou moeten stellen dan