22 MAART 1921.
Artikel 7 wordt hierop z. h. s. goedgekeurd.
De artikelen 8, 9 en 10 blijven ongewijzigd.
Artikel 1 o a.
De heer GRUIJS vraagt hoeveel verlofdagen de agenten
krijgen en tevens of dat aantal op 14 zou kunnen worden
bepaald.
De VOORZITTER zegt, dat men niet moet aandringen
op uitbreiding van het aantal vacantie-dagen met het oog
op de grootte van het korps; men zou met 70 agenten niet
met de tijdruimte toekomen.
De artikelen io<? en b worden daarna z. h. s. goed
gekeurd.
De VOORZITTER merkt in verband met de terugwer
kende kracht der regeling op, dat het vorig jaar 4 weken
loon als voorschot is gegeven aan de werklieden, daarna is
zoowel aan de werklieden als aan het politie-personeel een
tijdelijke loonsverhooging van f 7.toegekend. De vraag
is nu in hoeverre terugwerkende kracht moet worden ver
leend het College stelt voor tot 1 October 1920. Al is nu
bij de werklieden dat voorschot van 4 weken loon niet ge
heel verdisconteerd, blijft het nog een kwestie van billijk
heid of ook aan de politie-agenten alsnog een dergelijke
uitkeering moet worden gedaan. Spr. vraagt zich af of zulks
wel noodig is, omdat de noodtoestand bij het politie-perso-;
neel niet van dien aard is als bij de werklieden het geval
was. Men moet ook niet vergeten, dat wij reeds veel voor
ons politiekorps uitgeven, n.l. f 200.000 per jaar d. i.
f 7.per inwoner. Er is daarover al in de plaatselijke
bladen geklaagd zelfs is de verwacht wordende grenswijzi
ging er bijgehaald. Wanneer nu de Raad wederom in de
zak ging tasten voor een extra-uitkeering van 4 weken loon,
waarmede een bedrag van f 12.000 gemoeid zou zijn,