5 APRIL 1921.
„Verder achten wij het gewenscht, dat, in verband met
„den werktijd der ambtenaren en met hetgeen daaromtrent
„onlangs in den raad is ter sprake gebracht, meer gepreci
seerde bepalingen worden vastgesteld, zoodat verschil van
„inzicht omtrent de toepassing dezer bepaling in de toekomst
„niet meer mogelijk is.
„Wij hebben de eer U derhalve in overweging te geven
„de wijzigingen te willen goedkeuren, zooals die met rooden
„inkt in de bijgevoegde verordening zijn aangebracht."
üe VOORZITTER zegt, dat in artikel 2 de termijn voor
ontslagaanvraag is bepaald op 3 maanden, terwijl het vroeger
2 maanden was. Dit is gedaan met het oog op 'de moeilijk
heid van het remplaceeren van sommige ambtenaren. Bij de
ambtenaren zijn echter bezwaren gerezen tegen verlenging
van dien termijn tot 3 maanden, daar zulks bij sollicitatie
afbreuk kan doen. Het College heeft daarom gemeend, de
belangen van het secretarie-personeel door het handhaven
van deze bepaling niet te mogen schaden en geeft derhalve
in overweging den termijn weder op 2 maanden te stellen.
De heer GRUIJS heeft gelezen, dat het noodig is in plaats
van vier, vijf bureaux in te stellen. Spr. zou echter gaarne
weten welke werkzaamheden aan dat 5® bureau zullen worden
opgedragen.
De VOORZITTER wijst er op, dat de indeeling der bu
reaux aan Burgemeester en Wethouders is overgelatenspr.
wil gaarne een mededeeling daaromtrent doen. Het is n.l.
noodig geworden de afdeeling „Onderwijs en Financiën"
aan het ie bureau te splitsen, waardoor het ontlast zal
worden van de financieele aangelegenheden en deze een
apart bureau zullen vormen onder leiding van een commies
chef.
De heer KORTEWEG vraagt of er vaak overwerk op
bevel van den secretaris verricht wordt.