5 APRIL 1921.
191
namelijk hierin, dat over deze zaak niet genoeg overleg is
gepleegd met de commissie.
De VOORZITTER is van oordeel, dat het niet aan ge
legenheid heeft ontbroken om ter plaatse een onderzoek in
te stellen. Spr. maakt zich sterk, dat indien de woning ledig
stond, men er geen bezwaar tegen zou maken om het huis
bij het kantoor van Openbare Werken te trekken.
De heer LIJDSMAN merkt op, dat als het pand in andere
handen was, men alle mogelijke moeite zou aanwenden om
er de beschikking over te verkrijgen ten behoeve van de
uitbreiding van Openbare Werken. Nu dit evenwel niet het
geval is, komt men met allerlei bezwaren.
De heer A. SCHRAUWEN wenscht tegen de argumenten
van den heer G r u ij s in het midden te brengen, dat hij
niet vreest, dat Burgemeester en Wethouders van hun be
voegdheid tot het onttrekken van woningen aan de bewo
ning misbruik zullen maken. Spr. stelt volle vertrouwen in
Burgemeester en Wethouders en zal daarom voor het voor
stel stemmen.
De heer GRUIJS moet tegen de uitlating van den heer
Sc h rauw en opponeeren. Spr. heeft het College geenszins
zijn vertrouwen ontzegd, doch hij heeft slechts te kennen
gegeven, dat,- nu de wet pas in werking is getreden en de
woningnood zoo hoog is gestegen, hij het wenschelijk acht,
dat het gemeentebestuur niet voorgaat om een woning aan
zijn oorspronkelijk doel te onttrekken.
De VOORZITTER zet nogmaals de zaak uiteen. Aan den
eenen kant speelt hier een rol de wensch óm den heer
Payings aan een woning te helpen, aan den anderen
kant staat de eisch tot uitbreiding van Openbare Werken.
Komt men aan dien eisch tegemoet, dan vervalt daarmede
nog niet de mogelijkheid om den heer Bayings aaneen