J-
27 JANUARI 1921. 21
,,aan dit voorstel, indien niet de Commissie éénstemmig
„in deze richting dacht. Nu zulks het geval is, meent hij de
„totstandkoming er van, voor zooveel van hem afhangt, te
„moeten bevorderen, waarbij hij zich veroorlooft te verwijzen
„naar de argumenten bij vorige gelegenheid in de vergade
ringen van den Raad van 3 en 4 Februari 1920 doorhem
„aangevoerd. Het is zijne overtuiging, dat op deze wijze
„eene regeling wordt verkregen, welke voor hem inderdaad
„minder gemakkelijk is dan een absoluut verbod, doch die
„algemeen zal blijken te voldoen."
De heer MOLL kan zich niet met de zienswijze van de
commissie voor de strafverordeningen vereenigen. Spr.
wenscht niet terug te treden van het eenmaal ingenomen
standpunt en is tegen uitbreiding van het artikel. Er dreigt
thans een economische inzinking. Het aantal werkeloozen
is tot meer dan 500 gestegen talrijke fabrieken sluiten.
Er zijn arbeiders, die geen cent inkomen meer hebben.
Ook de middenstand klaagt, dat er niet verdiend wordt.
Dit zijn alle factoren, waardoor spr. meent niet mede te
mogen werken aan het tot stand komen van dit voorstel.
Er is in Breda z.i. meer dan voldoende amusement,
zoodat niet mag worden overgegaan tot het geven van
meerdere gelegenheid om geld te verbrassen. Spr. zou
liever zien, dat wat meer bezuinigd werd. Hij zal stemming
vragen over het voorstel van B. en W. en hoopt, dat een
groot deel van den Raad hem zal volgen.
De heer CERUTTI wijst er op, dat de commissie voor
de strafverordeningen met algemeene stemmen tot het
huidig voorstel heeft besloten, nadat de Voorzitter
had verklaard, dat door het arrest van den Hoogen Raad
het geven van gemaskerde bals door vereenigingen in socië
teitsgebouwen volgens de thans geldende verbodsbepaling
niet strafbaar was. Hierdoor ontstond een onbillijkheid ten
aanzien van andere vereenigingen, welke niet over een
zoodanig gebouw beschikken kunnen, die slechts was op te