29 APRIL 1921. 233 „Meermalen komt het voor, dat een ambtenaar ge- „pensionneerd wordt na een diensttijd van langer dan 40 „jaren, ofschoon voor maximum-pensioen slechts een dienst tijd van 40 jaren geldt. De vraag is dan welk evenredig „deel van den meerderen diensttijd, die niet met pensioen „vergolden wordt, moet worden geacht op Breda betrekking „te hebben. „Invaliditeitspensioen kan verleend worden na bekomen „ontslag wegens lichaamsgebreken bij een diensttijd van „minstens 10 jaren. „Gewoonlijk zullen die lichaamsgebreken zich eerst open baren nadat een ambtenaar, die in dienst van eene andere „gemeente is overgegaan, den dienst der gemeente Breda „reeds lang verlaten heeft. „Zou nu de gemeente Breda in dergelijke gevallen door „het geven van een toeslag het pensioen moeten ver sterken „Deze en meer andere vragen, die zich bij elk speciaal „geval kunnen voordoen, zijn door ons slechts opgeworpen „om aan te toonen, dat het onmogelijk moet worden geacht, „deze materie naar behooren te regelen. „Ontegenzeggelijk ware het te verkiezen geweest, indien „het Rijk ook de gemeente-ambtenaren in het t-oeslagwetje „voor de gepensionneerden had betrokken, doch nu de „wetgever het verleenen van toeslag aan de gemeentebe sturen heeft overgelaten, moeten wij ons vroeger ingenomen „standpunt handhaven, om uitsluitend voor toeslag in aan merking te doen komen de gepensionneerde ambtenaren „en werklieden, die het laatst de gemeente Breda gediend „hebben en dan alleen voor den tijd, dien zij in dienst „dezer gemeente hebben doorgebracht. „Niet onvermeld mag blijven, dat de gemeente Breda „den gewezen ambtenaren en werklieden nog op andere „wijze is ter wille geweest. „Volgens de pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren „kunnen de ambtenaren de diensten, door hen in verschillende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 233