242
29 APRIL 1921.
De VOORZITTER merkt op, dat de politie er ook kan
zijn als de heer Martens daar niet is.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
24. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast
stelling eener verordening op de heffing en invordering eener
plaatselijke inkomstenbelasting in verband met de wijziging
van het gemeentelijk belastingstelsel.
De heer GRUIJS zal het niet hebben over de algemeene
politieke kwestie, welke men aan dit voorstel zou kunnen ver
binden, doch wenscht eenige technische kwesties naar voren
te brengen. Spr. geeft in overweging de woorden: „art. 128
dezer wet is hierbij niet van toepassing", voorkomende in
art. 2, 3e alinea der ontwerp-verordening, als zijnde over
bodig te schrappen, daar er toch geen verband bestaat tus-
schen genoemd wetsartikel en hoofdstuk II der wet op de
Rijksinkomstenbelasting. Verder zou spr. onder art. 4 ge
rangschikt willen zien de zuivere inkomens van minder dan
f 800.De Minister zelf geeft in overweging het onbelast
baar inkomen in overeenstemming met de Rijksinkomsten
belasting te stellen op f 800.spr. mist deze bepaling hier.
Er zijn slechts 1854 menschen, die dan niet onder de heffing
zouden vallen en spr. gelooft niet, dat de opbrengst van die
aanslagen zal opwegen tegen de onkosten, welke de Rijks
administratie ten behoeve van opsporing enz. zal moeten
maken. Acht men het echter toch noodzakelijk bij vrijstelling
van de zuivere inkomens van minder dan f 800,de daar
door verkregen mindere opbrengst aan te vullen, dan stelt
spr. zich voor dit verlies te vinden door den aftrek voor
ongehuwden op f 600,te brengen, waardoor de progressie
nog iets verder kan worden doorgevoerd b.v. tot 10,5.
Spr. acht een en ander ook gewenscht om administratieve
redenen, want al zijn die menschen op het oogenblik bekend,
later zal het heel moeilijk zijn hen weer op te sporen.