29 APRIL 1921. 247
kelijk levensonderhoud worde bepaald op f 600,voor een
ongehuwde.
De heer CERUTTI zou het beter vinden als de verwijzing
naar art. 128 der wet op de Rijksinkomstenbelasting voor
kwam in een leidraad voor belastingambtenaren spr. is het
dan ook met den heer Gr u ijs eens, dat die verwijzing hier
geschrapt dient te worden. Voorts vreest spr., dat de Kroon
deze belasting-verordening niet zal goedkeuren, wijl er geen
bepaling in voorkomt, waarbij zuivere inkomens beneden
f 800,worden vrijgesteld.
De VOORZITTER doet voorlezing van de beide amen
dementen van den heer G r u ij s en vraagt den Wethouder
van Financiën, welk standpunt deze ten aanzien van die
amendementen inneemt.
De heer FEBER moet de aanneming van de amende-
menten-G r u ij s, waardoor het belastbaar inkomen weer
beduidend zal worden verminderd, a priori ontraden. Dit
ontwerp is zeer vrijgevig de middelbare en kleine inkomens
worden daarbij toch al aanmerkelijk ontlast door de gewij
zigde progressieve schaal. Men moet echter niet te ver gaan.
De VOORZITTER verklaart, dat het College de 3e alinea
van art. 2 der ontwerp-verordening terugneemt, zoodat de
verwijzing naar art. 128 der wet op de Rijksinkomslenbe-
lasting komt te vervallen.
De heer HORNIX zegt, dat zijn vraag betreffende den
aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud voor een geschei
den man of vrouw nog niet beantwoord is.
De heer FEBER deelt den heer H o r n i x mede, dat
de wet op de Rijksinkomstenbelasting daarin voorziet.
Het eerste amendement van den heer G r u ij s, betref
fende het vrijstellen van de zuivere inkomens beneden f 800,