254 29 APRIL 1921. werklieden een zoodanige uitkeering is verleend, hoewel de Raad slechts een voorschot had toegekend. De heer GRUIJS vindt ook, dat in het voorstel van den heer Schrauwen een billijkheid zit, maar spr. zou die bil lijkheid liever op andere wijze willen betrachten, en wel door in plaats van 1 October 1920 tot 1 April 1920 terugwer kende kracht aan de salarisregeling toe te kennen. Deze kwestie is bij de behandeling van de loonvoorstellen een lapsus geweest, doch spr. bhjft steeds van meening, dat het beter is terugwerkende kracht te verleenen, dan een uitkeering te doen. De heer CERUTTI vraagt naar aanleiding van het ge zegde van den heer B o g m a n s over het aan de werk lieden gegeven voorschot van 4 weken loon, of dat dan niet verrekend is. De VOORZITTER verklaart, dat verleden jaar in Maart aan de werklieden een voorschot is gegeven. Bij het voorstel in zake de terugwerkende kracht der loonregeling is daar mede rekening gehouden. De kwestie is bij de behandeling van de salaris-voorstellen van de Politie door Burgemeester en Wethouders zeer voldoende overwogen, doch in het college bleken de meeningen verdeeld te zijn. De heer MOLL zal uit billijkheidsoogpunt het voorstel- Schrauwen steunen. Het voorstel van den heer Schrauwen wordt daarop in stemming gebracht en aangenomen met 13 tegen 4 stemmen. Vóór stemden Mevrouw Nev e-R e i n t j e s, en de heeren Haaiman, Korteweg, Bogmans, Kluft, Hornix, Moll, Martens, Clement, Me ij vis, van Dijk, Schrauwen en Gruijs.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 254