29 APRIL 1921.
255
Tegen waren de heeren L ij d s m a n, C e r u 11 i, Ran
ters enFeber.
Het amendement van de heeren G r u ij s c. s. is daar
mede vervallen.
Verslagen.
1. Door den heer M e ij v i s wordt namens de com
missie, belast met het onderzoek der rekeningen van den
Armenraad, de Bank van Leening en het R. K.
Oude-Vrouwenhuis, alle over het jaar 1920, gerap
porteerd dat zij die rekeningen heeft nagezien en accoord
bevonden.
De VOORZITTER dankt de commissie voor het gehouden
onderzoek en uitgebracht verslag en stelt voor, de onder-
werpelijke rekeningen goed te keuren.
Daartoe wordt besloten.
De VOORZITTER maakt de opmerking, in de dagbladen
gelezen te hebben, dat één van de raadsleden in een open
bare vergadering te dezer stede gehouden, geklaagd heeft,
dat hem, hoewel lid van een commissie zijnde, niet voldoende
inlichtingen en gegevens waren verstrekt, waardoor hij zijn
functie niet naar behooren kon vervullen. Spr. weet niet
één feit, dat aanleiding kan geven om in een openbare
vergadering een dusdanige uitlating te doen, welke het
College zeer heeft gedaan. Is er reden tot klagen, dan is
daartoe gelegenheid in de burgemeesterskamer, bij het
College en ten slotte bij den Raad, doch niet in een
publieke vergadering. Daartegen gaat spr.'s zachtzinnig
protest.
De heer KORTEWÈG verklaart inderdaad die klacht
geuit te hebben in de vergadering van middenstanders.
Hij had indertijd bij openbare werken inlichtingen gevraagd