13 JUNI 1921.
281
noodig, doch iemand met veel practische bekwaamheid.
Onbillijkheid ten opzichte van den afgetreden function-
naris wordt door dit voorstel niet gepleegd, daar men aan
den nieuwen ambtenaar meerdere eischen stelt, vandaar het
hoogere salaris. Ook kan spr. niet meegaan met de meening
van den heer H o r n i x, dat het bij aanstelling van een
technisch hoofdambtenaar noodig zal zijn het salaris van den
inspecteur van het bouw- en woningtoezicht te verhoogen
de beide functies zijn niet met elkaar te vergelijken.
De VOORZITTER antwoordt den heer Haaiman, dat
de bewuste oproeping reeds is gedaan om de beschikking
te verkrijgen over sollicitantenzoodat wanneer de Raad dit
voorstel heden aanneemt de zaak vlugger kan worden uit
gevoerd. Mocht de Raad echter het voorstel onverhoopt
verwerpen, dan heeft men dus slechts de advertentiekosten
te betalen, verder is er niets mede gebaat of geschaad.
De heer KORTEWEG wijst er op, dat de uitvoering van
betonwerken door den Directeur van Openbare Werken per
soonlijk moet worden berekend bij gebrek aan voldoende
krachten. Wanneer men een ingenieur benoemt, komt men
aan die bezwaren tegemoet. Spr. stelt daarom voor, een
bouwkundig ingenieur aan te stellen.
De heer LIJDSMAN beweert, dat er twee uitstekende
krachten hebben gereflecteerd op de advertentie. Spr. leest
daarop het advies van de Bouwcommissie voor en conclu
deert, dat de heer H o r n i x consequent is gebleven, doch
de heer Korteweg van inzicht veranderd blijkt te zijn.
De heer CERUTTI verzoekt antwoord op zijn vraag of er
reeds eerder een oproeping voor een hoofdopzichter is gedaan.
De VOORZITTER meent ontkennend te kunnen ant
woorden.