296
13 JUNI 1921.
daarmede in overeenstemming te brengen. Vervolgens hebben
Burgemeester en Wethouders bij missive van 21 Maart
1921 daartegen bezwaar gemaakt, omdat de laatste salaris
regeling eerst was ingevoerd in December 1919, weshalve
zij voorstellen terugwerkende kracht toe te kennen vanaf 1
Januari 1921. Hierop heeft de Minister d.d. 9 Mei j.l. geant
woord met een verwijzing naar zijn circulaire van 26 Februari
1921, waarin wordt opgemerkt, dat, indien de gemeente
besturen bezwaar maken om de verordening tot regeling der
jaarwedden van het personeel der Nijverheids- en Handels
scholen in hunne gemeenten over het jaar 1920 in overeen
stemming te brengen met den toegezonden leidraad d.d. 24
Dec. 1920, ook niet op de toegezegde 50 in de salaris-
verhooging van Rijkswege zal zijn te rekenen. Daarnaast is
door het College ook advies gevraagd aan de commissie
voor de Ambachtsschool en heeft deze commissie erkend er
wel iets voor te gevoelen terugwerkende kracht vanaf 1
Januari 1920 te verleenen, indien door het Rijk 50 van
de verhooging wordt gegeven. Omtrent die kosten merkt
spr. nog op, dat ook door de provincie daarin wel gedeeltelijk
zal worden bijgedragen, derhalve zal niet de volledige 50
voor rekening der gemeente komen. Spr. acht de toelichting
van Burgemeester en Wethouders op dit voorstel niet volledig.
In verband hiermede wijst spr. nog op de becijferingen. De
gemeente heeft indertijd een maand extra-salaris aan het
gemeentepersoneel toegekend, doch voor de leeraren aan de
Ambachtsschool is zulks door het Rijk gerestitueerd, zoodat
de gemeente er nog een voordeel van f 2500,bij had.
Dit bedrag kan ten slotte een tegemoetkoming zijn in de
kosten verbonden aan het toekennen van terugwerkende
kracht tot 1 Januari 1920. Het is trouwens de wensch van
den Minister om de nieuwe salarisregeling vanaf 1 Januari
1920 te doen ingaan. Verschillende gemeenten hebben reeds
aan dien wensch gevolg gegeven en zelfs al uitbetaald.
Laat B?-eda derhalve ook aan het verlangen van den Minister