i3 JUNI 1921. 303 één getuige van het mannelijk en twee van het vrouwelijk geslacht, allen tusschen 22 en 30 jaar, verklaarden gelezen te hebben in duidelijke, groote letters „Weg met art. 197 der Politieverordening". De agent Blakenburg ver klaarde na voorlezing daarin volhardend het volgende „Toen Smits in de zaal was, heb ik op zijn rug vastgespeld „een stuk wit karton, waarop ik met zwart potlood in vrij „groote letters, geschreven had „Leve de Carnaval artikel „197 politieverordening"., Ik kan mij niet meer herinneren, „dat ik op het karton geschreven zou hebben „Weg met „artikel 197 der politieverordening Breda", doch ik wil dit „niet ontkennen, daar het best mogelijk is, dat ik zulks wel „op het karton geschreven heb". De agent Smits verklaarde, dat hij achter op de uniformjas een wit papier gespeld had, doch niet wist wat daarop gesteld stond. Wat de vraag betreft, of van eenigen invloed is geweest het feit, dat beide agenten tot een organisatie behoorden, waarin zij bestuursleden waren, diene, dat ik vertrouw, dat de heer C e r u 11 i het ontkennend antwoord, dat ik geef, verwachtte toen hij de vraag stelde. Ik merk hierbij op, dat ik herhaaldelijk met de organisatie, wajarop hij het oog zal hebben gehad, overleg pleegde en dat er voor een vermoeden, dat aan de vraag zou hebben kunnen ten grondslag liggen, dan ook geenerlei reden is. Na deze mededeelingen nog het volgende Ingewikkeld is de zaak niet, wijl de feiten vaststaan en dan ook niet worden ontkend door degenen, die zich misdroegen. Over de waardeering van de feiten schijnen sommigen eene opvatting te hebben, die de mijne niet is. Dezulken hebben zich echter af te vragen of zij alles wat er niet mede te maken heeft, zorgvuldig buiten beschouwing laten en zij zullen de vraag, of zij met eene gelijke verantwoor delijkheid tegenover de zaak staan als ik, een ontkennend bescheid moeten geven. Mogen de agenten van politie, onder wie er gelukkig

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 303