3o JUNI 1921.
De VOORZITTER verzoekt den Secretaris den heer
Cohen binnen te leiden.
Hieraan voldaan zijnde, worden door den heer Cohen
in handen van den VOORZITTER achtereenvolgens afgelegd
de eed van zuivering en de eed van trouw, voorgeschreven
in art. 39 der Gemeentewet.
De VOORZITTER wenscht den heer Cohen geluk met
zijne benoeming en verzoekt hem in de vergadering plaats
te nemen.
De heer COHEN dankt den Voorzitter voor diens
gelukwensch en hoopt zooveel als in zijn vermogen ligt de
belangen van de gemeente en die van de arbeidersklasse in
het bijzonder te behartigen.
Waarop de benoemde zitting neemt.
De VOORZITTER zegt, dat de notulen van het verhan
delde in de vergadering van 13 Juni j.l., overeenkomstig het
bepaalde bij art. 8 van het reglement van orde voor den
gemeenteraad, ter inzage voor de leden hebben gelegen en
hun bovendien in afschrift zijn toegezonden en vraagt of
iemand der leden alsnog voorlezing daarvan verlangt of
eenige bemerkingen daartegen in het midden heeft te brengen.
De heer MEIJVIS acht het slot der notulen niet juist, het
heeft den schijn alsof de Voorzitter de gelegenheid
heeft gegeven nog het woord te vragen, terwijl zulks inder
daad niet is geschied.
De VOORZITTER vindt bedoeld slot wel juist weergegeven
wanneer leden het woord wenschen, weten zij zeer wel den
weg dit kenbaar te maken. Bovendien was er reden om aan
te nemen, dat geen der leden het woord zou vragen.
Zonder verdere bedenkingen worden alsnu voor
melde notulen onveranderd goedgekeurd en vastgesteld.