32 27 JANUARI 1921. „Voor de goede vervulling van een zoodanig ambt kun- „nen toch slechts in aanmerking komen mannen van zóó „veelzijdige ontwikkeling en ervaring, dat zij in staat zijn „zich een oordeel te vormen over onderwerpen en vraag stukken betrekking hebbende op de verschillende takken „van dienst en de bedrijven der gemeente en dat zij gezonde „critiek kunnen leveren op voorstellen en ontwerpen, welke „door de hoofdambtenaren aan het College van Burgemeester „en Wethouders worden voorgelegd. „Zulke mannen treft men, uit den aard der zaak, slechts „zelden aan. Gelukt het op een alleszins geschikt persoon „de hand te leggen, dan moet hem een flink honorarium „worden toegekend. „Naar de meening van den ambtenaar te Amsterdam zou „dat honorarium ten minste f 10.000.per jaar moeten „bedragen. Daarbij komen dan nog de kosten van het „hulppersoneel, zooals een schrijver en een typiste, alsmede „de inrichting en instandhouding van een bureel. „Op de vraag van ondergeteekende of, naar het oordeel „van dezen zegsman, in eene gemeente als Breda op den „duur voldoende nuttig werk mocht verwacht worden, „waardoor de aanstelling van een zoo hoog gehonoreerd „ambtenaar zou zijn te rechtvaardigen, luidde het antwoord „ontkennend, doch de meening werd uitgesproken dat de „aanstelling wel gewettigd zou zijn voor eene combinatie „van b.v. drie of vier grootere gemeenten in de provincie „Noordbrabant. „Nog daargelaten den alleszins gerechtvaardigden twijfel „aan de uitvoerbaarheid van een dergelijk denkbeeld, dient „toch opgemerkt, dat het vooral hoofdambtenaren zeer „onaangenaam moet stemmen, wanneer zij in hunne zelf standigheid worden geknot en wanneer al hunne voorstellen „en ontwerpen, zij het dan ook uit een oogpunt van economie, „worden onderworpen aan het oordeel van een ander amb tenaar der gemeente. Hier dient men zich ernstig af te „vragen of dit oppertoezicht niet eens aanleiding zou kunnen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 32