jo JUNI 1921. 337 De heer FEBER wenscht over deze zaak ook het zijne te zeggen. Spr. heeft indertijd bij de behandeling van het Werk lieden-Reglement een betoog gehouden over de 48-urige werkweek, hetwelk de één, indien het in de Fransche Kamer ware gehouden, waard achtte daar aangeplakt te worden, ter wijl de ander van oordeel was, dat het getuigde van sociale achterlijkheid. Hij vraagt waarom men thans terugkomt op de 48-urige werkweek en waarom men die nu wil vervangen door een 45-urige. Spr. heeft die vraag herhaaldelijk gesteld, niet alleen aan zichzelf, maar ook aan andere zoowel binnen als buiten den Raad staande persoonlijkheden en nog nooit eenig afdoend antwoord daarop bekomen. Er is dan ook volgens spr. geen enkel deugdelijk motief aan te voeren om den arbeidstijd te verkorten. Men kan spr. niet wijs maken, dat een niet-inkrimping van den arbeidsduur met een half uur per dag inbreuk zal maken op het geluk van het arbei dersgezin of het waarnemen der godsdienstplichten. Boven dien noemt spr. het rapport ter zake van den Directeur der lichtbedrijven verre van gunstig, hij meent dan ook, in strijd met de zienswijze van den heer Moll, dat de invoering van de 45-urige werkweek der gemeente geen voordeel zal opleveren, doch integendeel heel veel geld zal kosten. Met verbazing heeft spr. van den heer Moll vernomen, dat die invoering geen uitbreiding van personeel bij den Reinigings dienst tengevolge behoeft te hebben. Daaruit kan spr. slechts deze conclusie trekken, n.l. dat er thans te veel personeel bij dien tak van dienst is, hetwelk men zoo spoedig mogelijk dient af te danken. Ten aanzien van de motie van den Bond ,,St. Paulus" kan spr. misschien eenig licht verspreiden. In de vorige vergadering heeft de heer Haaiman gezegd, dat door één der Wethouders invloed op het personeel werd uitge oefend ten einde medewerking te verkrijgen tot bestendiging van de 48-urige werkweek. Waarschijnlijk heeft de heer Haaiman daarmede spr. bedoeld. De heer HAALMAN Wien de schoen past, trekke hem aan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 337