f] c/- 30 JUNI 1921. 339 De heer MARTENS zegt, dat de heer F e b e r hetzelfde liedje herhaalt als in September 1920. Deze heer moest eens zoo goed willen zijn zelf den werkmanskiel aan te trekken en gedurende een paar weken in een fabriek te gaan staan hij zou daarna wel anders praten. Thans heeft de heer F e b e r er geen begrip van en kan er mitsdien niet over oordeelen. De heer SCHRAUWEN is den heer Feber dankbaar voor het lesje, dat deze heeft gegeven. De heer Feber heeft zich daarmede opgeworpen tot autoriteit op het gebied van sociologie, doch men moet het spr. niet euvel duiden als hij Minister A a 1 b e r s e meer bevoegd acht om te beoordeelen of de 45-urige werkweek noodzakelijk is, dan de Bredasche Wethouder van Financiën. Wanneer dus de Overheid zich voor de invoering daarvan heeft uitgesproken, behoort de Gemeente als onderdeel van die Overheid de wettelijke voor schriften na te volgen en niet te trachten daaraan te ontkomen. De heer HAALMAN constateert, dat de besprekingen om trent deze zaak zijn ingeleid door opmerkingen van de heeren Martens en Schrauwen. De heer Martens meent, dat in de motie van ,,St. Paulus" een.omissie is. Spr. is het daar niet mee eens. In die motie wordt zeer terecht de steun gevraagd van het R.K. deel van den Raad, omdat men van de hulp der R.K. leden niet overtuigd is, terwijl men weet op die van spr. en zijne partijgenooten te kunnen rekenen. Ten aanzien van de opmerking van den heer Feber in zake spr.'s uitlating over het uitoefenen van invloed op het personeel en het uitlokken van verklaringen, zegt spr., dat het hem bevreemdt, dat toen hij deze zaak in de vorige vergadering naar "voren bracht, niemand daarop gereageerd heeft. Spr. heeft zooeven al gezegd wie den schoen past, trekke hem aan hij wil nu wel zeggen, dat hij inderdaad den heer Feber daarmede heeft bedoeld. Voorts gaat spr. het door den heer Feber verhaalde na.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 339