344
3o JUNI 1921.
niet dwingt tot een 45-urige. Men moet daarbij niet uit het
oog verliezen, dat 3 uur minder werken ook 3 uur minder
loon beteekent. Den heer F e b e r is het niet kwalijk te
nemen, dat deze er op gewezen heeft, dat de voorgestelde
regeling 3 uur loonderving met zich meebrengt. Spr. noemt
het eerlijk, dat daarop de aandacht is gevestigd. Evenmin
mag men het den heer F e b e r euvel duiden, de werk
lieden individueel te hebben aangesproken. Wanneer men
pogingen wil doen om den werkmansziel te leeren kennen,
ligt het voor de hand, dat men zich ook wel tot den werk
man persoonlijk wendt en niet enkel tot de organisaties,
welke soms den schijn op zich werpen niet voldoende uit
drukking te kunnen geven aan wat er in den arbeider om
gaat. Die schijn wordt n.l. gewekt, wanneer men kwalijk
neemt wat de heer F e b e r deed.
Voorts komt het spr. onbegrijpelijk voor, dat de Directeur
van den Reinigingsdienst kan antwoorden, dat inkrimping
van den arbeidsduur voordeel voor zijn tak van dienst zal
opleveren. Een middel tot werkverschaffing te vinden in
bekorting van de werkuren noemt spr. een bedenkelijk ver
schijnsel het kan als argument niet gelden. Ten slotte wijst
spr. op het feit, dat bij aanvaarding van dit voorstel onmid
dellijk meer stokers aan de gasfabriek te werk moeten wor
den gesteld, terwijl dan in de toekomst wanneer een
nieuw ovensysteem wordt ingevoerd het aantal overcom
plete stokers, des te grooter zal zijn.
De heer MOLL geeft in overweging die overcomplete
stokers in zeer tijdelijken dienst te nemen.
De VOORZITTER wijst er op, dat het Werklieden-Regle
ment zulks indien het voor langen tijd geschiedt niet
toelaat. Voorts zegt spr., dat men in 't oog moet houden,
dat men hier niet zit om alleen of vooral de belangen der
arbeidende klasse te behartigen, zooals de heer Cohen
zooeven heeft verklaard, doch als vertegenwoordigers van
alle klassen der maatschappij.