346 30 JUNI 1921. hebben vergezeld doen gaan, is de conclusie te trekken, dat in het College de meeningen omtrent deze zaak verdeeld zijn er is daarin niets onder stoelen en banken gestoken. De heer MOLL verklaart, in zijn voorstel de verplichting tot het hooren van de organisaties omtrent den werkrooster te hebben opgenomen, omdat de commissie van overleg er nog steeds niet is. Wanneer de Voorzitter echter de verzekering kan geven, dat die commissie spoedig hare werk zaamheden zal kunnen aanvangen, zal spr. het desbetreffend gedeelte van zijn voorstel laten vallen. De VOORZITTER zegt, dat zooals den heer Moll bekend kan zijn deze zaak in een vergevorderd stadium verkeert. Het voorstel van den heer Moll wordt alsnu in stemming gebracht en aangenomen met 12 tegen 6 stemmen. Vóór waren de heeren Korte weg, Martens, Haai man, Loomans, Me ij vis, Moll, Bogmans, Cle ment, mevrouw N e v e-R eintjes, Kluft, Schrau- wen en Cohen. Tegen stemden de heeren Kanters, Van Dijk, Lijdsman, Hornix, Feber en Cerutti. 35. Schriftelijke vragen van het raadslid, den heer K o r t e w e g, in zake den bouw van middenstandswoningen, met antwoord van Burgemeester en Wethouders. De vragen van den heer Korteweg en het desbetreffend antwoord zijn van den volgenden inhoud 1. Zijn de teekeningen van de in aanbouw zijnde ge meentelijke Middenstandswoningen aan den Haagweg destijds goedgekeurd door het gemeentelijk Bouw- en Woningtoe zicht

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1921 | | pagina 346